De trainer besteedt honderden uren aan zijn atleten, meestal vrijwillig, en krijgt daar slechts zelden een schouderklopje voor in de plaats. Achter elke sterke atleet staat nochtans een minstens even sterke trainer. Atletieknieuws plaatst daarom enkele trainers in de kijker. Vandaag aan bod: Patrick Himschoot, trainer van heel wat nationale hordelopers alsook assistent-coach van de Belgische 4x400m.

Wat trok je aan in het trainerschap? Wat is er zo uniek aan het ‘trainer’ zijn?

“Reeds als atleet was ik als hordenloper gefascineerd over het waarom van een prestatie en stelde ik allerlei vragen over de inhoud van de training aan mijn toenmalige trainer Gilbert Vanhamme. Ik had de atletiekmicrobe in mijn bloed en had al snel besloten om later trainer te worden. Na mijn studies Lichamelijk Opvoeding werkte ik als lesgever aan de sportdienst van Sint-Niklaas. Rudy Verlaeckt, voorzitter van AC Waasland, bood me via die weg de kans om in 1985 te beginnen als atletiektrainer van de disciplines sprint-horden. Ik kreeg ‘carte-blanche’ en daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Uit zo goed als niets kon ik een sterke sprint- en hordengroep uitbouwen waar verschillende atleten ook internationaal niveau haalden. Op een bepaald moment is de groep zodanig geëxplodeerd dat we een A, B en zelfs C-groep moesten maken. Die atleten hebben me onbewust op een aangename manier doen nadenken over training. In 2011 stopte ik met mijn activiteiten voor de club. Reeds in 1998 werd ik gevraagd door de federatie als trainer van de topsportschool en even later ook als oprichter van de High Performance Centra voor de begeleiding van de sprint-horden van beloften en eliteatleten.”

“Het unieke aan het trainer zijn is dat je na enige tijd een eigen visie en systeem ontwikkelt gebaseerd op kennis en ervaring. Wanneer je merkt dat je systeem succes heeft, geeft je dat een kick. Het wil zeggen dat je aanpak werkt en dat je atleten tot een hoger niveau kan brengen, dit is eveneens uniek in onze job. Al moet je voortdurend verder evolueren. Mijn trainingsschema’s zijn per seizoen nooit hetzelfde. Het bijsturen is gekoppeld aan nieuwe inzichten, technologieën en vooral het niveau van de atleten. Op die manier blijft het toch allemaal boeiend en uitdagend voor mezelf!”

Welke belangrijke levenslessen probeer jij je atleten telkens mee te geven?

“Mijn slogan op Twitter vat het een beetje samen: ‘sprint and hurdle coach searching to deliver top athletes and fine human beings’. Een atleet die zich goed in zijn vel voelt en zich op menselijk vlak ontwikkelt zal, mits kwaliteitsvolle training, betere prestaties leveren en omgekeerd zullen die betere prestaties ook het welbevinden van de ambitieuze atleet stimuleren. Het is een voortdurend op zoek gaan naar een vorm van excellentie zowel qua kwaliteit in prestaties als kwaliteit als mens, een wisselwerking die elkaar trouwens sterk beïnvloedt. Belangrijke waarden die ik als trainer probeer mee te geven zijn respect, geduld, pro-actief zijn, loyaliteit en omgaan met tegenslagen. Vallen is niet erg, niet opstaan wel.”

Wanneer is iemand een goede (horden)coach?

“Een coach moet het vooral zien en in de vingers hebben. Je mag nog zoveel kennis hebben en de beste videobeelden gebruiken, als je niet direct merkt wat het grootste tekort is en aan de minder belangrijke zaken gaat werken ben je mijn inziens geen goede (horden)coach. Iemand die er over een lange periode in slaagt steeds atleten naar een hoger niveau te brengen is dat wel. Wat de horden specifiek betreft is het een voordeel om horden zelf gedaan te hebben als atleet, het is toch een apart gevoel. Al is het geen schoonheidswedstrijd. Soms is het beter om de techniek aan de atleet aan te passen in plaats van andersom. Kijk naar de atleet en zijn capaciteiten en beslis op basis daarvan wat het beste is. Flexibiliteit in doen en denken en af en toe ‘out of the box’ durven denken maakt van een goede coach een topcoach.”

Hoe heb jij de atletiek zien evolueren van je jonge atletenjaren tot nu?

“Op het gebied van accommodatie is er een heel positieve evolutie geweest met onder andere de pistes en het materiaal. Ik kijk echter bezorgd naar de verdere evolutie. Bijvoorbeeld wat de Topsporthal in Gent betreft: Er moet voor gezorgd worden dat de ‘basics’ in orde zijn. Al te veel wordt men als trainer geconfronteerd met allerlei evenementen die plaatsvinden en die niets op zich met topsport te maken hebben. De Topsporthal ademt te weinig topsportsfeer. Men moet daarin een keuze durven maken. Ofwel bouwt met deze verder uit met de nieuwste technologieën, zoals dat in het Nederlandse Papendal het geval is, of men beschouwt het als een evenementenhal maar dan moet men de naam ‘Topsporthal’ veranderen. Daarnaast is er op het vlak van begeleiding een enorme sprong gemaakt. Zeker op het gebied van voeding en medische begeleiding. Met preventieve oefeningen via screening was men vroeger totaal niet bezig. Het komt erop aan om dit op een verstandige manier te gebruiken en in te passen in het weekplan zonder dat men de kern van de training uit het oog verliest.”

“De slogan ‘train smart not hard’ zou ik eerder veranderen in ‘train smart and hard’ want dit is wel degelijk combineerbaar.”

“Op het gebied van mentaliteit vraag ik mij af of men geen verkeerd beeld heeft gekregen van training door onze verwencultuur. Het accent op training is van inspanning naar herstel gegaan. Ik stel vast dat men nu meer als atleet denkt in functie van herstel zonder de eerst noodzakelijke inspanning die er moet aan voorafgaan. Aan de trainer om die mentaliteit te ‘finetunen’ en in balans te brengen. De slogan ‘train smart not hard’ zou ik eerder veranderen in ‘train smart and hard’ want dit is wel degelijk combineerbaar.”

“We moeten opletten dat we door geldgebrek niet terug de weg van het amateurisme opgaan.”

“Een kwalijke evolutie die ik merk is dat jonge talentvolle atleten na hun middelbare studies door ‘managers’ het hoofd op hol worden gebracht om naar de USA te trekken. Ik heb begrip voor de atleten die daarvoor kiezen, het is een avontuur op zich, en als men geluk heeft komt men ergens op een ‘college’ terecht waar de atleet inderdaad prima opgevolgd wordt, helaas is dit zelden het geval. Neem een atlete van mij als voorbeeld. Zij ging dit jaar in de USA studeren en trainen. Eind april was er de conference, een tweedaagse wedstrijd waar men subsidies voor de school kon scoren. De atlete deed op zaterdag reeksen 200m en 400m en op zondag 4x100m in een rechtstreekse finale gevolgd door de finales van de 200m en 400m met nog een rechtstreekse finale 4x400m als toetje. Dit allemaal met één uur verschil tussen. Een screening van het niveau en de werking van die colleges door de federatie dringt zich dus op. Wat sponsoring betreft heeft de federatie toch de trein gemist. In mijn jeugdjaren was atletiek een grote sport, maar op gebied van commercialisering hebben we nu een grote achterstand. We moeten opletten dat we door geldgebrek niet terug de weg van het amateurisme opgaan.”

Waar schieten de Belgische trainers nog in tekort?

“Ik ben echt van mening dat er veel goede Belgische trainers zijn. Vele nationale coaches kunnen wat kennis en kunde betreft hun voet zetten naast te buitenlandse toptrainers. Onze visvijver met talent is niet zo groot, dus we moeten echt streven naar perfectie en excellentie in elk onderdeel van ons vak. In grotere landen kan men zich al eens missers veroorloven, wij veel minder. Jammer genoeg stel ik vast dat veel trainers reeds tevreden zijn als het schema kan afgewerkt worden, maar men dan te weinig aandacht heeft besteed aan de manier waarop iets wordt uitgevoerd. De kwaliteit van de training speelt een primordiale rol. Gepaste kwalitatieve oefenstof aanbieden, functioneel en creatief variëren en vooral automatiseren tot in den treure zijn belangrijke eigenschappen die mits een logische planning leiden tot resultaten.”

Wat is het mooiste moment dat je in je trainerscarrière al hebt meegemaakt?

Cédric Van Branteghem

“Dat is de moeilijkste vraag omdat ik al heel veel mooie momenten heb meegemaakt en het onmogelijk is er eén moment uit te kiezen. Als ik nog maar terugdenk aan al die mooie momenten krijg ik meteen kippenvel. Van Olympische Spelen tot Belgische en persoonlijke records van mijn atleten, het zijn allemaal momenten die ik niet zal vergeten. Een apart speciaal verhaal was de eerste maal dat Cédric Van Branteghem onder de 46” liep op de 400m. Hij deed dat op het Vlaams kampioenschap in 2002. Ik sprong van blijdschap een gat in de lucht en scheurde er prompt mijn kuitspier bij! Een jaar later liep hij het 27 jaar oude Belgische record van de tabellen op de Memorial Van Damme voor 45.000 toeschouwers. Ik stond plots op de piste van het Koning Boudewijnstadion in de armen van Cédric maar weet nog altijd niet hoe ik erop geraakt ben.”

Naar welke coach kijk je het meest op, en waarom?

Rudi Diels – Foto: Jasper Jacobs

“Als jonge atleet keek ik destijds op naar hordengoeroe Wilfried Geeroms, bij wie dikwijls federale trainingen werden gevolgd. Hij beïnvloedde een volledige generatie atleten die later (horden)trainer werden. Als trainer ben ik op een leeftijd gekomen niet meer op te kijken naar andere trainers, al werkte ik met Rudi Diels voor het succesrijke project van de 4x100m vrouwen van in het begin tot het einde heel goed samen. Nu is er al enkele jaren een hechte samenwerking met Jacques Borlée voor de Belgian Tornado’s die mijn mening en inbreng ten volle respecteert en er ook rekening mee houdt, iets wat ik zeer apprecieer.”