De trainers staan bijna altijd in de schaduw van de atleet. “Niet meer dan normaal”, stellen ze, maar ook zij verdienen de gepaste waardering en aandacht. In 2015 wil Atletieknieuws hier werk van maken, te beginnen met 4 afstandstrainers. Luk Verlaenen uit Rotselaar is de tweede in de rij.

Luk Verlaenen is trainer van onder meer Soufiane Bouchikhi, Karen Van Proeyen en Atelaw Bekele. Hij zit daarnaast ook in het bestuur van de Vlaamse atletiekliga en de KBAB en was de delegatieleider van het afgelopen EK veldlopen in Samokov, het jaar daarvoor was hij teamleider op het EK cross in Belgrado.

Hoe ben je in het atletiekmilieu verzeild geraakt? Was de passie meteen aanwezig of groeide die stelselmatig (met successen)?

“Dat is al heel lang geleden begonnen en nooit meer verdwenen. Eerst 15 jaar als atleet op een bescheiden niveau, nu inmiddels al 25 jaar als trainer. Als trainer is die passie stelselmatig gegroeid. In het begin enkele jaren als jeugdtrainer voor pupillen en miniemen, nadien mee gegroeid met een aantal talentvolle atleten waaronder Gunther Methot, Bert, Frans en Els Leenaerts, Stijn Vandevelde en Anke Van Campen. Later ook nog Wouter De Brabandere, Maarten Van Dyck en vele anderen. Momenteel begeleid ik samen met enkele andere trainers ook een groep jonge halve fondatleten bij ROBA.”

Hoeveel jaren trainerschap heb je er inmiddels opzitten? Welke atleten behaalden onder jouw hoede de grootste successen m.a.w. op welke prestaties ben je het meest fier?

“Ik ben fier op een aantal jonge atleten die konden deelnemen aan internationale kampioenschappen, maar evenzeer op veel andere atleten die met minder talent hun eigen ambities konden waarmaken.”

V.l.n.r.: Maarten Van Dyck, Soufiane Bouchikhi, Luk Verlaenen, Britt Vanthillo, Karen Van Proeyen
V.l.n.r.: Maarten Van Dyck, Soufiane Bouchikhi, Luk Verlaenen, Britt Vanthillo en Karen Van Proeyen

 Waar leg jij als afstandscoach vooral de nadruk op? Wat is zo het vaste stramien dat je hanteert bij opbouw naar wedstrijden en piekmomenten?

“Voor halve fond is de basis uiteraard de aerobe capaciteit. Daar werken we vooral aan bij de jeugd. Maar ook voor de topatleten is het belangrijke om geregeld weer periodes in te bouwen om vooral aan de aerobe basis te werken. Naar piekperiodes toe komt er dan wat meer intensief werk bij, in de winter in de vorm van langere tempolopen en in de zomer, afhankelijk van de afstand, ook meer snelheid en anaerobe trainingen. Naast de aerobe trainingen besteden we ook ruime aandacht aan stabiliteit en looptechniek.”

“Ik probeer één gouden regel te hanteren het hele jaar door: variatie inbrengen in de trainingen om steeds weer nieuwe prikkels te geven, zowel fysiek als mentaal. Deze inbreng van variatie kan vele vormen aannemen : in soorten trainingen, maar ook in verschillende soorten parcours, trainingsplaatsen, alternatieve trainingen,… Ook inbouwen van trainingsweekends en stages zijn middelen om nieuwe prikkels te geven die je telkens weer een stap vooruit kunnen brengen. Ik probeer voor mijn atleten er ook voor te zorgen dat ze goed omkaderd zijn op medisch gebied, en ook voor jeugdatleten schat ik het belang hiervan hoog in.”

 Valt het mee om je werk te combineren met de vele trainingsuren?

“Dat valt nu erg mee, want ik ben nu met pensioen. Ik combineer het trainerschap nu met een functie in de Raad van Bestuur van de VAL en KBAB. En de zorg voor een jonge pleegzoon vergt ook heel wat tijd en aandacht.”

Hoe zie je de toekomst tegemoet als trainer? Zijn er bepaalde atleten die al dan niet hun neus al aan het venster hebben gestoken, waar we de komende jaren nog veel van zullen horen?

“Ja, ik denk dat Karen en Soufiane nog grote stappen vooruit kunnen zetten op de piste en ook op marathon nog mooie dingen kunnen laten zien. Ik hoop dat ook Atelaw weer naar zijn vroegere niveau kan groeien. Bij de jeugd heb ik geleerd voorzichtig te zijn. Talenten zijn er zeker in onze trainingsgroep, maar het zijn niet altijd de grootste talenten die de top halen.”